NIEUWSBRIEF
DOE MEE! VACATURES
STEUN ONS

Onvervulde erfenissen van Vaticanum II: de vernieuwing van de studie van de Schrift en de mariale theologie @NCRegister

COMMENTAAR: Terwijl de meeste gesprekken over het Concilie zich concentreren op de band ervan met het verleden, zijn er ten minste twee belangrijke gebieden waar we nog steeds de toekomst ervan moeten verwerkelijken.

John C. Cavadini; Commentaren; 15 oktober 2022

Noot van de redactie: Dit artikel maakt deel uit van het symposium van het Register over 60 jaar Vaticanum II.

We lezen en horen deze dagen veel over debatten over de ontvangst van Vaticanum II.

Was het concilie, zoals sommigen het zien, in wezen een breuk met het verleden? Dit is de zogenaamde “hermeneutiek van de breuk“, die de conciliaire hervormingen ziet als het verwerpen van een groot deel van het kerkelijk verleden. Of was het concilie in wezen in continuïteit met het verleden? Dit is de “hermeneutiek van de continuïteit“, die de conciliaire hervormingen ziet als de ontwikkeling van elementen van de traditie die in de loop der tijden minder nadruk hadden gekregen of zelfs uit het zicht waren verdwenen.

Maar naast de kwestie van verbondenheid met het verleden is er de kwestie van wat ik de onvervulde toekomst noem. Een deel van de door het concilie gehoopte vernieuwing is nooit gerealiseerd. Dit geldt voor verschillende gebieden, maar ik zal me beperken tot slechts twee ervan: de studie van de Schrift en de theologie over Maria.

Het staat buiten kijf, dat een van de meest indrukwekkende resultaten van het concilie de dogmatische constitutie was over de goddelijke openbaring, Dei Verbum, die onder meer de relatie tussen Schrift, Traditie en leergezag verduidelijkte. Het zette ook de toon voor een vernieuwing van de studie van de Schrift.

Tegen het midden van de 20e eeuw werd de studie van de Schrift steeds meer seculier, overwegend gebruik makend van literaire en historische methoden die op elke tekst uit het verleden konden worden toegepast, vaak met rationalistische aannames die de mogelijkheid van wonderen of profetie ontkenden. Meer en meer werd de traditie van de Kerk, die putte uit het rijke patristische (vert.: van de kerkvaders) en middeleeuwse erfgoed, terzijde geschoven als irrelevant voor het “wetenschappelijke” perspectief van de seculiere methoden.

Het Concilie stelde voor dat “de studie van de heilige bladzijde de ziel van de heilige theologie moet zijn” (DV, 24). Maar als de studie van de “heilige bladzijde” deze heilige bladzijde zou veranderen in een “wereldlijke bladzijde”, door haar te bestuderen alsof zij niet geïnspireerd was, niet de Schrift, maar een tekst als alle andere, kon zij moeilijk dienen als basis voor heilige theologie.

Het concilie wilde de waarde van een historische benadering niet ontkennen. Het erkende de menselijke auteurs van de Schrift als “echte auteurs”, die derhalve werkten binnen de talen en literaire conventies van hun cultuur. Historisch onderzoek kan licht werpen op dergelijke culturele conventies.

Maar het concilie herinnerde ons er ook aan dat de bijbelse auteurs, hoewel echte auteurs, werkten onder de inspiratie van de Heilige Geest. Daarom hebben de teksten ook, en in de eerste plaats, “God als hun auteur” (DV, 11). Dit betekent dat om de schrifttekst als Schrift te begrijpen, en niet slechts als een oude tekst als alle andere, het legitiem en zelfs noodzakelijk is om “de inhoud en de eenheid van het geheel van de Schrift in ogenschouw te nemen, rekening houdend met de Traditie van de gehele Kerk en de analogie van het geloof, willen wij daaruit de ware betekenis afleiden” (12).

Maar tot voor kort werd dit volledig genegeerd, en bleef men de tekst bestuderen alsof de enige ware auteurs de menselijke auteurs waren. Voor een groot deel is dit nog steeds het geval, hoewel steeds meer jongere geleerden de uitdaging op creatieve wijze beginnen aan te gaan, vaak in dialoog met de patristische exegese (noot vert.: bestudering en uitleg van teksten kerkvaders).

Maar de andere uitdaging voor vernieuwing, de theologie over Maria, is zelfs nog erger genegeerd. De dogmatische constitutie over de Kerk, Lumen Gentium, begint met hoofdstuk 1, over het “Mysterie van de Kerk”, en eindigt met hoofdstuk 8, over “Onze Lieve Vrouwe”. Maar in de eerste regels verbindt hoofdstuk 8 Maria rechtstreeks met het mysterie van de Kerk. Verwijzend naar het Credo, dat de Zoon van God “door de kracht van de Heilige Geest is geïncarneerd (vert.: ‘vleesgeworden’) in de Maagd Maria”, vervolgt het: “Dit goddelijke heilsmysterie is aan ons geopenbaard en leeft voort in de Kerk, die de Heer heeft gesticht als zijn Lichaam.” Daarom is de Kerk geroepen Maria, “Moeder van God”, te vereren (LG, 52).

Precies zoals het opende, sluit het document af met een meditatie over het mysterie van de Kerk. Maar hoofdstuk 8 preciseert verder dat dit mysterie in wezen mariaal is. En dus kan het mysterie van de Kerk niet volledig vernieuwd of gewaardeerd worden los van het mysterie van Maria, Moeder van het Vleesgeworden Woord, en dus Moeder van de Kerk, Moeder van de leden van Christus (53).

Maar er gebeurde niets. In plaats van een hernieuwde waardering van het mysterie van Maria, Moeder van God en Moeder van de Kerk, viel de theologie van Maria weg. Het verdween bijna als onderwerp in de theologische curricula van universiteiten en zelfs seminaries, ondanks pogingen van de heiligen Paulus VI en Johannes Paulus II om het nieuw leven in te blazen.

We moeten de enorme schade van dit laten vallen nog begrijpen. Maar we kunnen er een glimp van opvangen bij alle manieren waarop het mysterie van de Kerk is gerationaliseerd. Zovelen zijn de Kerk gaan beschouwen als een soort club of vennootschap, die alleen op horizontaal niveau bestaat, onder dezelfde voorwaarden als elke andere menselijke organisatie, namelijk de wil van de leden om samen te komen en gemeenschappelijke doelen na te streven – in dit geval gebed en aanbidding.

Maar een mariaal kader zou een dergelijke rationalisering van het mysterie van de Kerk uitsluiten. Mariale theologie en devotie herinneren ons eraan dat in het hart van de Kerk het mysterie schuilt van het zich neerbuigen van God om een menselijk leven te leiden in menselijk vlees zoals het onze, een zeer concreet bukken, tot en met het hebben van een Moeder.

Het enorme mysterie van Gods zich ontledigende (vert.: leegmakende) liefde, tot op het punt dat hij een baby werd die gevoed moest worden en geholpen boertjes te laten en zijn eerste-eeuwse luiers verschoond moest krijgen – dit is het mysterie dat besloten ligt en doorleeft in de Kerk als lichaam van Christus, een lichaam met een Moeder, en niet slechts een idee in de hoofden van theologen of praktische organisatoren.

Een voltooiing van de beoogde conciliaire vernieuwing van de theologie van de Kerk is wezenlijk geblokkeerd door de ineenstorting – in plaats van de vernieuwing – van de mariale theologie. Maar dit betekent dat een herstel en vernieuwing van de mariale theologie de bron zal zijn van een schat aan genaden richting kerkelijke vernieuwing in een tijd waarin onze gewonde en noodlijdende Kerk juist zo’n vleugje helende genade nodig heeft. Fiat!

John C. Cavadini is hoogleraar theologie aan de Universiteit van Notre Dame. Hij leidt ook het McGrath Institute for Church Life en werd eerder door paus Benedictus XVI benoemd voor een termijn van vijf jaar in de Internationale Theologische Commissie.

Bron: Unfulfilled Legacies of Vatican II: The Renewal of Scripture Study and Marian Theology| National Catholic Register (ncregister.com)

 


Keywoorden:  Dei Verbum | H.Schrift | Hermeneutiek van de breuk | Hermeneutiek van de continuïteit | John C. Cavadini | Katholieke traditie | Kerkelijk Leergezag | Kerkvaders | Lumen Gentium | NCR 60 jaar vaticanum II | NCRegister | Patristiek | Studie van de Schrift | Theologie over Maria | Vaticanum II |


221023 | [XLS000]