Thuisvaart in de ark van de traditie (6): in het kielzog van de deconstructie @Pater Elias
Thuisvaart in de ark van traditie
Pater Elias Leyds c.s.j. Oisterwijk 12 Januari 2024
Thuisvaart in de ark van de traditie (6):
In de vitaliteit van de mens, die door dieren gedeeld wordt en dus weerspiegeld in hun wereld, neemt het overlevingsinstinct een centrale plaats in. Hoewel ouder worden, lijden en uiteindelijk sterven deel uitmaken van ons perspectief op de onvermijdelijke toekomst, is het volkomen natuurlijk om deze niet passief te willen ondergaan. In plaats van deze realiteiten tragisch te laten zegevieren over onze hoop en onze levensvreugde, verlangen we ernaar ze te integreren in de betekenis die we aan ons leven geven. Dit is in feite waar religie[1] uiteindelijk over gaat. Een aangeboren vonk in zijn onsterfelijke ziel zet de mens ertoe aan, zich opnieuw te verbinden met de onbekende oorsprong van zijn bestaan en om ingewijd te worden in een wijsheid die echt en doelgericht is, ook al ligt deze buiten zijn directe begrijpen. Door zich te herenigen met de Oorsprong van alle dingen, wil de mens deelnemen aan een ultiem universeel doel of ‘Einde’, dat op de een of andere manier de ervaring van kwaad en duisternis kan assimileren. Met andere woorden, het overlevingsinstinct wordt alleen gesust door een religieus perspectief van eeuwig leven. Zelfbehoud kan alleen tot stand worden gebracht door een verlossing die niet door onszelf wordt gewaarborgd en dus van godsdienstige aard is.
Of we het nu leuk vinden of niet, zolang we in deze wereld zijn, zullen we ook levensgevaarlijke vijanden moeten identificeren en ervoor zorgen dat we niet door hen overweldigd worden. Zelfs als religieuze perspectieven ons helpen om een vertroosting te vinden, die de dood relativeert en overstijgt, zullen we te maken krijgen met hedendaagse vijanden, die het hebben gemunt op het leven en geluk van onze dierbaren en van onszelf. Daarom heeft het overlevingsinstinct door de eeuwen heen de verticale beleving van religie in verband gebracht met de meer horizontale aardse ervaring van oorlog. Als je het Oude Testament leest, is het duidelijk dat de God van het uitverkoren volk Israël dit beter heeft begrepen dan de moderne mens, die zorgeloos maar ook argeloos leeft onder de bedrieglijk veilige paraplu van atoomwapens. Door atheïstische propaganda is de goedgelovige moderne mens gaan geloven dat religie de oorzaak is van oorlog, terwijl in feite oorlog religie veroorzaakt. Daarbij blijken verschillende vormen van atheïstische ‘verlossing’ sinds de Franse revolutie alle records van wreedheid en verwoesting te hebben gebroken, zowel in oorlogstijd als in tijden van officieel verklaarde vrede. Je zou kunnen zeggen dat het verschil tussen oorlog en vrede inmiddels gewoon is verdwenen. Aardse utopieën hebben meer weg van een helse afgrond dan van een hemelse gelukzaligheid.
Helaas, we hebben geen keus en zijn eenvoudigweg verplicht gevaren te onderscheiden en vijanden te identificeren. Om überhaupt zinvol te kunnen leven, ondanks onze sterfelijkheid, is overleven een existentiële voorwaarde. Het is een plicht die we verschuldigd zijn aan het leven zelf en zelfs aan de Schepper, of we dat nu leuk vinden of niet. Vervolgens moeten we onze vijanden overwinnen met geweld of, nog beter natuurlijk, door ons met hen te verzoenen. In beide gevallen dringt het gebruik van de rede zich op, zij het op verschillende manieren. Omdat het leven zelf een zaak is die geen verdere rechtvaardiging behoeft, is de optie om vrede te sluiten te verkiezen boven oorlog voeren, hoewel helaas niet in alle culturen deze existentiële waarheid wordt erkend.
Rede en religie brengen beoordelingen over doel en onsterfelijkheid met zich mee, en deze bevredigen de diepste verlangens van de ziel en worden door haar gevierd. In de context van religie kan niet alleen vrede, maar zelfs oorlog, aanleiding geven tot vreugde, want juist ook hier krijgt de bereidheid tot dienstbare zelfgave vorm.
In tijden van vrede krijgen uiteraard natuurlijke behoeften en creativiteit meer ruimte, en dit vraagt een andere oriëntatie van de wil en andere deugden. Maar in tijden van oorlog wordt de wil gedwongen om verder te gaan dan pacifisme en ‘passivisme’. Persoonlijke vastberadenheid moet verankerd worden in een transcendente, oftewel religieuze, zaak, die immers het leven moet overstijgen om het levensbedreigende risico te rechtvaardigen. Zowel in tijden van vrede als in tijden van oorlog kan een goede uitoefening van de vrije wil niet als vanzelfsprekend worden aangenomen. De mens heeft niet vanaf zijn geboorte alle kwaliteiten die nodig zijn om in vrede te leven of zijn leven te riskeren in oorlog. Hij moet gevormd worden en een grote verscheidenheid aan deugden leren om te overleven en goed te leven.
Daarom behoort vreedzaam antagonisme tot onze school van het leven. Het leert zowel respect als vastberadenheid, zowel voor jezelf als voor de ander. Het is niet verbazingwekkend dat sportieve toernooien hun oorsprong vinden in religieuze festivals. En zelfs als uiteindelijk het christelijk geloof Satan identificeert als de oorspronkelijke aanstichter van alle vijandigheid en als de onverzoenlijke oervijand van de mensheid, moet sportieve competitie op ieder opvoedkundig programma blijven staan. Serieuze competitie simuleert, en stimuleert dus, elke strijd voor een doel dat tot vreugde leidt, in het bijzonder de religieuze strijd. Een blijvende en waardige vrede kan echter alleen worden bereikt door geestelijke oorlogsvoering, omdat blijvende vruchten geboren worden uit riskante daden van zelfgevende naastenliefde – en dit wordt pas mogelijk als tegen de zonde wordt gestreden. Vreugde is uiteindelijk zo’n blijvende vrucht, die gedeeld mag worden met allen die genereus hebben geofferd en gegeven. Een commentator karakteriseerde G.K. Chestertons getuigenis van het katholicisme als ‘war and laughter’, oorlog en blijdschap.
Met dit in gedachten kunnen we ons afvragen waarom er tegenwoordig steeds minder blijdschap is in de strijd van de mens, als er überhaupt al strijd is. Misschien is het gebrek aan relevante zaken om voor te vechten zelf de oorzaak van de wijdverspreide depressie, die zowel mannen als vrouwen op grote schaal medicijnen doet slikken. In het licht van overleving en religie kan een eerlijke waarnemer niet anders dan zien, dat in westerse of verwesterende culturen de maatschappelijke ervaring wordt overheerst door een gevoel van desintegratie en verlies aan betekenis. Dit creëert een griezelig onderbuikgevoel van een dreiging die alomtegenwoordig is en niet te stoppen, maar toch niet geïdentificeerd kan worden. Er is geen vijand in zicht, en dus vormt zich geen gemeenschap omwille van een groter goed, en is er geen vreugde door gedeelde getuigenissen van moed. Waar rijkdom het toelaat, wordt de peilloze leegte opgevuld met feesten, waarin vooral het ego wordt gevierd. De reden om te feesten is het feesten zelf, en eigenlijk ook het verdoezelen van gebrek aan identiteit en authenticiteit. De leegheid kan een reactie oproepen van een vaag rebelse zoektocht naar bijna-doodervaringen, zoals drugsmisbruik of bungeejumpen. Maar deze kunnen de afwezigheid van religie slechts kortstondig goedmaken en geen genoegdoening bieden voor de latente lafhartigheid.
Enkele tegendraadse individuen zijn nog steeds religieus actief in de katholieke kerk in Nederland. Voor hen is de situatie bijzonder schrijnend, omdat in de afgelopen decennia de religieuze fundamenten van hun christelijk geloof op mysterieuze wijze zijn verzwakt. De laatste tijd werden er vage antwoorden gegeven door het leergezag, het Magisterium, op vragen die niet gespecificeerd waren of onduidelijk bleven. Sinds de afgelopen advent lijkt alles in een stroomversnelling gekomen, met name door twee documenten: het motu proprio ‘Ad theologiam promovendam’, en de declaratie ‘Fiducia supplicans’. In dat laatste document wordt toestemming tot het geven van omstreden zegeningen ook expliciet gegeven of op zijn minst geïnsinueerd. Maar over de motivatie voor de vraag naar een dergelijke toestemming wordt niet of nauwelijks gesproken. Intenties van alle partijen, dienaren en ‘gedienden’, blijven dubbelzinnig of louter gebaseerd op emoties. Met andere woorden, leerstellingen van geopenbaarde waarheden worden hierin niet langer gepresenteerd als goddelijke antwoorden op de diepste religieuze verlangens van de menselijke ziel
De manier waarop wél zeer duidelijk geformuleerde vragen, bijvoorbeeld zoals in herhaaldelijk geformuleerde dubia van kerkelijke autoriteiten, geen antwoord kregen, is zeer opmerkelijk. Dit alles lijkt samen te vallen met de voltooiing van een proces waarin liturgische riten zodanig gereduceerd en geminacht werden, dat ze niet langer herkenbaar zijn als daden van religieuze eerbied – laat staan als getuigenissen van geloof en dankzegging. Op veel plaatsen in de westerse wereld, van waaruit het christendom zich over de wereld heeft verspreid, bieden katholieke ruimtes, die oorspronkelijk gebouwd en gereserveerd waren voor aanbidding en gebed, nu dezelfde sfeer als liberale protestantse ‘fideïstische’ denominaties. Men wordt er verwelkomd in een collectieve christelijke overtuiging die is ontdaan van natuurlijke religie en daarom niet meer wordt gecontroleerd door gezond verstand.
Praktiserende katholieken, die deelhebben aan de ongekende veiligheid en geborgenheid van de westerse wereld, hebben het religieuze kader van hun geloof opvallender zien desintegreren dan hun medegelovigen elders. Nog sterker zelfs dan ze het maatschappelijke weefsel van wederzijds vertrouwen, dat zekerheid biedt, uit elkaar zagen vallen. Katholieken ervaren op een bijzonder intense manier wat andere mensen om hen heen op een meer oppervlakkige manier ondergaan. Robotisering en digitalisering kunnen een gebrek aan maatschappelijke verbondenheid enige tijd compenseren, terwijl ze dat gebrek tegelijkertijd ook veroorzaken. Maar niets kan de natuurlijke religie vervangen die God recht wil doen wedervaren. Horizontale menselijke relaties kunnen worden geïnstrumentaliseerd en vervalst, maar verticale religieuze relaties kunnen alleen worden uitgewist. Wijsheid, waarin mens en God een gemeenschappelijk ultiem doel voor ogen hebben, kan vernietigd worden, wanneer een sentimenteel ‘welkom’ de mens geen echte vrije keuze meer biedt, om wel of niet over de drempel te stappen en binnen te gaan.
De natuur kan worden geperverteerd door een immanentie, die alles erbuiten of erboven uitsluit, waardoor die natuur in feite een gevangenschap wordt. Het lied ‘Imagine’ van John Lennon bezingt in feite dezelfde realiteit als ‘San Quentin’ van Johnny Cash of ‘House of the Rising Sun’ van The Animals. Daarentegen is genade goddelijk en kan niet vervalst worden. Alleen haar vruchten kunnen rotten, voor zover ze groeien in de aarde van de menselijke natuur. Op deze manier kan naastenliefde gescheiden worden van haar goddelijke bron en van het doel dat God ermee voorheeft. Naastenliefde wordt dan gereduceerd tot filantropisme voor de elite of een gortdroge morele wet voor de gewone mensen, vergelijkbaar met Kantiaanse ethiek. Deze lokt dan weer een Hegeliaanse dialectische reactie uit, waarbij filantropie ontaardt in een gewelddadige en van bovenaf geïnspireerde revolutie. Deze revolutie zal op haar beurt weer een andere genadeloze wet vereisen, waarvan wordt geclaimd dat ze een wetenschappelijke natuurwet is. Dit kan samengaan met een gnostische denkwijze zonder contrasten op de achtergrond, die barmhartigheid opvat als een paradigma waarvoor bekering of berouw geen noodzakelijke voorwaarden zijn – met andere woorden, barmhartigheid zal noch betekenis, noch doel hebben.
Met andere woorden, praktiserende en alerte katholieken zullen misschien acuter ervaren wat alle serieuze mensen van andere religieuze tradities op een minder manifeste manier doormaken. Terwijl nog weer anderen een onderbuikgevoel hebben dat de wereld om hen heen desintegreert, maar niet het lef of de mentale middelen hebben om uit te zoeken wat er aan de hand is. Maar allemaal worden we geconfronteerd met dezelfde deprimerend anonieme vijand, die aanvalt met een onduidelijke strategie. Bij gebrek aan een meetbaar gevaar van vernietiging wordt soms de term ‘deconstructie’ gebruikt om de strategie van deze anonieme vijandschap te benoemen. Het suggereert een onomkeerbaar effect van een onberekenbare factor, in plaats van een vijand die opdoemt als een onmiddellijke dreiging. Deconstructie verschuilt zich achter een neerslachtigheid waarbij iedere glimlach nep is en uitbundig lachen niet bestaat. Toch is de term deconstructie, zelfs wanneer die op een intuïtieve manier wordt gebruikt, verwoestend accuraat. Daarom is het verduidelijken ervan een eerste stap in het herstel van hoop. Het identificeert misschien geen vijand, maar het stelt ons wel in staat de ongrijpbare strategie te onderkennen en definiëren.
De term ‘deconstructie‘ is bedacht door de Franse filosoof Jacques Derrida. Hij zelf was niet uit op het ontwikkelen van een strategie, politieke visie of partijprogramma. Hij hield zich bezig met linguïstiek en de betekenis van het menselijk discours. In video-opnames van zijn interviews en lezingen maakt hij een nogal problematische indruk en is hij moeilijk te volgen. Ook mensen die hem proberen uit te leggen hebben het zichtbaar moeilijk. Maar uiteindelijk kunnen we erin slagen te begrijpen wat hij wil aantonen en vooral, wat zijn uitgangspunten zijn.
De denkwijze die Derrida formuleert is vergelijkbaar met die van Georg Hegel. Voor deze laatste wordt de vitaliteit van de geest gedefinieerd door de dialectische beweging van these, antithese en synthese. Het intellect – dat uiteindelijk als God zelf is – creëert zijn eigen inhoud, de synthese. Deze synthese komt voort uit de tegenstelling of antithese van een voorstel of een these. Dit innerlijke mentale leven is grenzeloos, onuitputtelijk en heeft geen bedoeling of doelstelling buiten zichzelf. Iets nieuws bedenken gebeurt door tegen te spreken wat eerder is bedacht, en dit kan eeuwig worden gedaan. De geest wordt als een baarmoeder vol leven, waar de zin van het leven bestaat uit het verwekken om voor de geboorte te kunnen doden. Het is een moederschap van jongens die rijpen om zich voort te planten op het moment dat ze hun eigen vaders vermoorden, zonder zelf ooit het daglicht te zien.
De Fransman Derrida, die blijkbaar minder romantisch en rationeler is dan de Duitser Hegel, kan geen genoegen nemen met vitaliteit alleen, en eist een kille formele precisie. Tegelijkertijd verwerpt hij de formaliteit zelf, en niet door haar tegen te spreken, maar door haar bestaan te ontkennen. Er is geen behoefte aan een these die een antithese mogelijk zou kunnen maken, omdat alles wat begrepen wordt al een antithese is. Niets in het menselijk begrip heeft een wezenlijke betekenis of is van wezenlijk belang. Derrida onderwijst een metafysica van voleindigde absurditeit. Daarom ook kan geen enkele menselijke handeling een moreel doel hebben. Voor Derrida is ons begrip van de werkelijkheid een hopeloze reis in een duisternis van steriele tegenstellingen. Zodra er iets formeels, objectiefs, onweerlegbaars of doelgerichts wordt verondersteld, kan worden aangetoond dat het zichzelf tegenspreekt.
Dit is wat deconstructie betekent: aantonen dat een discours over objectieve waarheden uiteindelijk zichzelf tegenspreekt. In plaats van een moord in een donkere baarmoeder is menselijk begrip in Derrida’s visie eerder een publieke zelfmoord. En natuurlijk is zelfmoord in vergelijking met moord smetteloos, omdat de dader geen verantwoording hoeft af te leggen en niet verplicht is om op te ruimen – of in de doofpot te stoppen. Voor één keer is de Franse revolutie hygiënischer dan de Duitse ‘Endlösung’. We kunnen verontwaardigd zijn over deze minachting voor het intellect, of ons vermaken bij de gedachte hoe Derrida zijn eigen discours over deconstructie zou deconstrueren. Maar bovenal moeten we hem dankbaar zijn. Want in feite demonstreert hij voor het menselijk discours dezelfde eigenschap die Kurt Gödel demonstreerde voor numerieke systemen en Bernhard Riemann voor geometrie. Deze eigenschap heeft Gödel ‘onvolledigheid’ genoemd. Ze laat zien dat zodra een gebied van menselijke kennis zichzelf als volledig beschouwt, d.w.z. geen input van buitenaf meer nodig heeft, het zichzelf van binnenuit vernietigt. Zo toont Gödel aan, dat elk numerieke berekeningswijze zal moeten uitgaan van fundamentele waarheden, premissen die niet bewezen kunnen worden binnen de eigen grenzen. Riemann had, vóór Gödel en de uitvinding van de term onvolledigheid, al aangetoond dat geen enkele geometrische kwantificering van ruimte en tijd kan standhouden zonder krachten, waarvan wordt verondersteld dat ze erbinnen werkzaam zijn.
En zo spant Derrida zich in om te bewijzen dat een discours, gebaseerd op definities, zichzelf opblaast en betekenisloos wordt. En hij lijkt in die opzet geslaagd te zijn. Definities kunnen niet totaal en perfect zijn, en menselijke conceptualisering kan niet compleet zijn. De rationalistische Verlichting heeft dit over het hoofd gezien, met alle gevolgen voor haar politieke implementatie, de Franse Revolutie. Maar dit betekent niet dat begrippen van menselijke taal uitsluitend als tegenstellingen betekenis hebben. De onvolledigheid van de rede wordt niet overwonnen door definiëren gelijk te stellen aan ’tegenover elkaar zetten’, maar door te aanvaarden dat ‘specificeren’ begint in iets materieels of algemeens, dat te vaag is en daarom gespecificeerd moeten worden – om beter begrepen te worden. Materie is in zichzelf onbepaald en kan daadwerkelijk iets worden, dat nog niet is. En zo wordt in elke definitie iets materieels verder gespecificeerd, zoals in materie door de beeldhouwer een beeld wordt ‘geactualiseerd’. Iedere precisie komt voort uit iets algemeens, of ‘zoomt erop in’, dat het nooit helemaal achter zich kan laten: een terriër is een hond, een hond is een dier, een dier is een levend wezen, een levend wezen is een belichaamde werkelijkheid. Binnen het domein van de rede en van taal kan dus nooit iets volledig en definitief gedefinieerd worden. Alleen aan de rede voorbij, waar het intellect of verstand principes begrijpt, ‘raakt’ of ‘induceert’ het intellect de ‘essentie’, ‘het wezenlijke’ van een werkelijkheid dat materie en vorm verenigt in één realiteit. Het verstand begrijpt de essentie onmiddellijk, de noodzakelijke bemiddeling van rede of zintuigen achter zich latend, als de oorzaak van het ‘zijn’ van het materiële individu van een bepaalde soort.
Ieder discours van gedefinieerde kennis, zoals statische meetkunde of algebraïsche paradigma’s, is onvolledig en we kunnen het daarin eens zijn met Derrida. Maar zijn deconstructie is alleen van toepassing op de structurele taalkunde, die elk begrip dat niet (nader) kan worden gedefinieerd negeert. Misschien heeft hij dit zelf wel gezien. Helaas wordt bij hem niet duidelijk, hoe we boven de rede en de linguïstiek kunnen uitstijgen. Het lijkt erop dat hij een zelfreferentiële en uiteindelijk zichzelf tegensprekende formalisering ontvluchtte door essentie te reduceren tot tegenstelling.
Wanneer we kijken naar de wetenschappelijke tradities van alle eeuwen, dan worden we bemoedigd door het vertrouwen, dat het intellect ook principes kan ‘begrijpen’ buiten het universum van definities en redeneringen. Daar kan het menselijk intellect waarheden aanraken of begrijpen die eenvoudig zijn en die niet door de rede bewezen kunnen worden. Ze kunnen dus ook niet volledig aan de rede meegedeeld worden, en kunnen alleen worden uitgelegd aan een intellect dat zelf actief op zoek is naar principes.
Binnen een afgebakend domein van wetenschap, waarin deze zich richt op een bepaald object, zijn er dus aannames die de rede niet kan definiëren, bewijzen of begrijpen. Dit zijn principes. Principes kunnen geen conclusies zijn; dit zou een absurditeit vertegenwoordigen die elk discours van de rede doet imploderen. Elk kennisdomein dat weigert te verwijzen naar principes of doelen die buiten zijn eigen bereik liggen en van buitenaf worden aangeboden door het intellect, wordt zelfreferentieel en uiteindelijk suïcidaal. Dit geldt zowel voor pseudowetenschappelijke of ideologische paradigma’s, als voor de politieke implementaties ervan. De onderdrukking van afwijkende meningen kan zulke systemen niet redden. Ze deconstrueren zichzelf voordat iets van buitenaf de tijd krijgt om ze te vernietigen.
Opgemerkt moet worden dat de Griekse filosoof Aristoteles, zonder er een naam voor te verzinnen, bondig behandelt wat in feite de onvolledigheid betekent voor iedere tak van wetenschap. Hij stelt eerst vast wat wetenschap is[2]. In algemene zin is wetenschap een deugd, oftewel een kwaliteit die de mens, die streeft naar geluk, veredelt. In specifieke zin is wetenschap de deugd die de rede zo toerust, dat deze begrijpt wat in de realiteit noodzakelijkerwijs is zoals het is, en niet anders kan zijn dan het is. Wetenschap gaat over universele noodzakelijkheid.
Vervolgens vermeldt hij hoe we, om te redeneren en tot wetenschappelijke conclusies te komen, bepaalde veronderstelde principes moeten toepassen. Deze principes zelf, die verondersteld worden en gebruikt worden om te bewijzen, kunnen daarom zelf niet bewezen worden. Zo demonstreerde Aristoteles de onvolledigheid van de menselijke wetenschap voordat de term door Gödel werd bedacht.
Als deze onvolledigheid wordt genegeerd of niet wordt geaccepteerd, wordt de wetenschap zelfreferentieel en uiteindelijk zichzelf tegensprekend. Dus, in plaats van begrepen te worden binnen de wetenschap, staan principes dus boven de wetenschap en worden ze onmiddellijk begrepen door het intellect zelf.[3] Hier wordt aangetoond dat het intellect een capaciteit heeft die elke verworven deugd, wetenschap of rede te boven gaat: het directe en onmiddellijke begrip van principes.
Doordat het intellect principes direct, onmiddellijk en onbemiddeld kan begrijpen, maakt dit vermogen deel uit van de essentie van het intellect. Het intellect is in zichzelf het vermogen om principes te begrijpen, die daarna door de rede worden gebruikt als uitgangspunten en aannames om tot conclusies te komen. De menselijke persoon is, doordat het intellect principes begrijpt, in staat om ook in het morele leven principes te kiezen waaraan hij trouw wil zijn. Wie onveranderlijke principes begrijpt, kan ook zelf een principe van onwankelbaar handelen worden. Dan stuurt het intellect de concretisering van een persoonlijke onvergankelijke waarheid. Terwijl de rede onweerlegbare waarheden bewijst, helpt het intellect de mens werkelijk vrij te worden door de waarheid van principes te begrijpen – vrij om met vreugde te strijden en het leven te vieren. Het intellect, met aan zijn rechterhand de rede als dienaar, houdt doeleinden in het vizier die een mens dichter bij zijn Oorsprong brengen, waar zijn uiteindelijke Thuis moet zijn.
Terugkerend naar het heden vanaf Aristoteles in ons klassieke erfgoed, kunnen we even stilstaan bij de beslissende jaren van de Middeleeuwen, in de 13e eeuw. Daar erkende de scholastiek, onder leiding van de heilige Thomas van Aquino, op doorslaggevende wijze hoe theologisch onderscheidingsvermogen wordt versterkt door gebruik te maken van het tijdloze meesterschap van Aristoteles. Tegelijkertijd verscheen, als tegenhanger van het realisme, de ideologie van het nominalisme, die objectieve kennis doodverklaarde en het begrip van principes en daarmee van de werkelijkheid door het intellect ontkende. De menselijke geest, indien rede en intellect niet langer worden onderscheiden, moet zich tevreden stellen met namen, waarvan de betekenis spontaan moet worden verzonnen of worden afgesproken met gelijkgestemde medemensen. Tragisch genoeg heeft de nominalistische leegte van het intellect de weg vrijgemaakt voor misleidende paradigma’s van volledige kennis, ongecontroleerd door de werkelijkheid.
Thuisgekomen in onze wereld van vandaag zouden we uitgebreid kunnen ingaan op de algemene postideologische ontevredenheid en epidemische depressie in deze tijd, die samenhangen met maatschappelijke en morele deconstructie. Waarschijnlijk heeft Derrida nooit de intentie gehad om deconstructie op zo’n vergaande manier toe te passen. Voor onze tijd is niet langer ‘Eve of Destruction’ van Barry McGuire toepasselijk; we zouden een passender lied moeten componeren dat ‘Wake of Deconstruction’ heet. Deconstructie is geen toekomstperspectief. Het heeft al plaatsgevonden. Het behoort tot ons recente verleden en verklaart onze huidige toestand. Het zou buitengewoon interessant zijn om te onderzoeken en om proberen te onderscheiden wat er meer gedeconstrueerd is: de katholieke leer en de bijbehorende realistische filosofie, of al die bedrieglijk volledige paradigma’s, die zijn ontstaan als voortzetting van, of als gebrekkige reactie op, het nominalisme.
Er is hier geen plaats voor liedjes of uitgebreide speculaties. Het is wellicht voldoende een korte blik te werpen op het mechanisme van deconstructie dat aan het werk is in de meest recente verklaring van het leergezag, ‘Fiducia supplicans‘. Het algemene onderwerp ervan is het zegenen van paren in ‘irreguliere’ situaties, terwijl aantoonbaar het belangrijkste doel ervan is om zegeningen voor homoseksuele paren mogelijk te maken. Nog voor het te lezen, zou een onafhankelijk waarnemer verrast zijn door de zeer verschillende en tegengestelde reacties van gelovigen en geestelijken. Deze zijn niet gebaseerd op onenigheid over bepaalde afzonderlijke uitspraken, maar op extreem verschillende interpretaties van het document als geheel. Merkwaardig is ook dat op veel plaatsen lokale kerkelijke autoriteiten juist niet hebben gereageerd. Voorzichtig geformuleerd, moet er iets onnauwkeurigs in de formulering van de tekst zitten. Als we de tekst analyseren, zien we wat het probleem veroorzaakt.
De kern van de argumentatie in ‘Fiducia supplicans‘ is deconstructie van de term ‘zegen’ zelf. Er wordt een attribuut uitgevonden, ‘niet-ritueel’, en dat wordt eraan gekoppeld. Het probleem is dat een zegen in essentie een ritueel is. Het resultaat is dus een definitie die zichzelf tegenspreekt en die daarmee elke mogelijkheid tenietdoet, dat deze definitie iets objectiefs kan betekenen. Het woord ‘zegenen’ kan zo helemaal niets meer betekenen, want iets kan niet tegelijkertijd bestaan en niet bestaan. Een niet-rituele zegen is een existentiële absurditeit, die de toediener én de ontvanger ervan volledig opsluit in eigen subjectiviteit. Een dergelijke wederzijdse bevestiging zonder enige objectiviteit komt men doorgaans alleen tegen in de prostitutie.
Een zegening is een gesproken woord dat iets objectiefs betekent, en een herkenbaar gebaar. Het woord verwijst naar de goddelijke vaderlijke almacht en geeft de ontvanger een vorm van deelname aan de goddelijke vruchtbaarheid. De persoon die de zegen geeft kan eenvoudigweg niet naar zichzelf verwijzen, ook al is het nog zo goed bedoeld, en kan niet in eigen naam handelen. Anderzijds moeten de persoon of personen, die om de zegen vragen, de gever van de zegen allereerst erkennen als bemiddelaar, en deze moet dat vertrouwen dan ook waardig zijn. Dit betekent dat hij als bemiddelaar niet moreel superieur hoeft te zijn, maar alleen door het hebben ontvangen van een goddelijk mandaat moet hij geacht worden een macht te hebben die anderen niet delen.
Alle betrokkenen bij een zegening moeten het eens zijn over wat de bemiddelaar vertegenwoordigt, aangegeven door woorden en gebaren die niet voortkomen uit de spontaniteit van een van de betrokkenen, maar voorgeschreven moet zijn. Een ritueel wordt niet gedefinieerd door de bemiddelaar maar door een gezaghebbende overlevering of traditie, en dit geldt ook voor het ritueel dat als ‘zegening’ wordt aangeduid. Een ‘niet-rituele zegen’ daarentegen is totaal ongedefinieerd, en voor altijd ondefinieerbaar. En omdat het discours van degene die de term gebruikt alleen maar volmaakt zelfreferentieel kan zijn, is degene die het uitspreekt onvermijdelijk zelf het principe van interpretatie. Het zal leiden tot een misschien vrolijke, maar vooral zotte, dialoog tussen doofstommen en doven. En ten slotte zal het leiden tot een hoop vinnig geruzie en een compleet verlies aan autoriteit.
Nu we de deconstructie van de term ‘zegening’ hebben ontdekt als het belangrijkste argument om tot de vereiste conclusie te komen, zouden we ook de minder dan spontane uitvinding van een nieuwe term, ‘koppel’, kunnen onderzoeken, of vraagtekens kunnen zetten bij de betekenis van de platitude ‘pastoraal‘, die zo’n overheersende rol speelt in het hedendaagse theologische taalgebruik. We zullen dit doen in volgende artikelen. In deze context is het urgenter om ons af te vragen: wat kunnen we concreet doen? Wat moeten we doen als we geconfronteerd worden met de gedeconstrueerde versie van zegening, terwijl zegening zo’n constructieve plaats inneemt in de economie van goddelijke bemiddeling, waar het gesproken woord van de mens voorafgaat aan de vleeswording van het Woord van God?
Geloof is niet hetzelfde als gehoorzaamheid. We weten al dat ons geloof in de Kerk van Christus de directe werking van genade vereist. Gehoorzaamheid daarentegen impliceert bemiddeling door mensen en vereist daarom gezond verstand, voorzichtigheid en menselijke wijsheid. Geloof is een daad, waarin de mens onmiddellijk verbonden wordt met God. Hierin is de enige goddelijke middelaar het vleesgeworden goddelijke Woord. We moeten tot God bidden, om de genade te krijgen van uiteindelijke volharding.
Aan de andere kant schept gehoorzaamheid in onze Romeins-katholieke traditie de fundamentele plicht, voor zowel geestelijken als leken, om publieke duidelijkheid te eisen waar en wanneer die ontbreekt. Zonder duidelijkheid is er geen eenheid en is er geen gemeenschappelijk leven in het licht mogelijk. Het eeuwige Woord zelf heeft zich door te incarneren geëngageerd om aan de eisen van de menselijke geest te voldoen, om zo objectief te spreken en van gedachten te wisselen op een wijze die geen verwarring schept, maar waar nodig deze overwint. In het geval van hedendaagse ‘deconstructie’ zou ook Aristoteles het hier volledig mee eens zijn, zonder de term te gebruiken, en zelfs zonder het christelijk geloof te hebben. Ingeval we te maken hebben met iemand die objectiviteit, essentie of andere principes ontkent, adviseert hij ons om niet te proberen iets te bewijzen of aan te tonen. Ondervraag de ander gewoon, totdat de spreker zichzelf tegenspreekt, waardoor zijn betoog nutteloos wordt, of … totdat hij erkent dat er duidelijkheid moet komen.[4]
Voor de christen is een beheerste en geduldige ondervraging van autoriteiten omwille van de duidelijkheid voor gelovigen, een daad van naastenliefde. Het biedt een unieke ontsnappingsroute uit mogelijke onenigheid onder gelovigen. Wat deconstructie betreft, kunnen we, wanneer we de echte oorsprong ervan opsporen, ongetwijfeld het terrein van menselijke inspiratie dat conflict veroorzaakt achter ons laten. In het streven naar waarheid, betekenis en objectiviteit hoeft geen enkel ander mens een onverzoenlijke vijand te zijn. Terwijl we samen de eerste en belangrijkste ‘deconstructor’ ontmaskeren, Lucifer, kunnen we vanaf een veilige afstand naar de duisternis staren, waarin hij thuishoort en waarin hij onophoudelijk terugvalt, iedere keer nadat hij tevergeefs heeft geprobeerd om zich daaruit te verheffen.
Zolang we leven, kunnen onze medemensen rivalen zijn in een vreugdevolle openbare wedstrijd om de objectieve waarheid. Of, waar vijandigheid de relaties verstoort, mogen we ze zien als potentiële medestanders in de strijd om het voortbestaan van de waarheid – die ongetwijfeld het laatste woord zal hebben. Alleen in die strijd zullen we onvergankelijke eeuwige vreugde vinden, omdat de overwinning verzekerd is en we nu al in het licht van de triomf worden gezien. Dat licht is de heerlijkheid van het verrezen geïncarneerde Woord, die Zelf zowel de waarheid is als de laatste Rechter.
[1] Van de (waarschijnlijke) oorspronkelijke betekenis van het Latijnse werkwoord ‘re.ligio’ = opnieuw verbinden of opnieuw lezen en verantwoorden.
[2] Ethica N. VI,3
[3] id. VI,6
[4] Metafysica III,4
Wilt u alle bijdragen zien in de speciale serie ‘Thuisvaart in de ark van traditie’, welke een vertaling zijn van de oorspronkelijk Engelse serie van blogs/artikelen ‘homeward-bound in the Ark of Tradition‘? Klik dan hier Klik dan hier.
Wilt u meer commentaren lezen over deze laatste brief van het leergezag ‘Fiducia Supplicans‘ ? Klik dan hier.
Naast ‘Doelgerichtheid’ wordt ook wel de term ‘Finaliteit‘. Wilt u meer hierover lezen? Klik dan hier.
Antwoord geven op het Woord dat in de wereld is gekomen, is een terugkerend thema in de uitleg van Pater Elias Leyds c.s.j.. Wilt u meer commentaren lezen of horen over dit begrip ‘Antwoord mij‘, inclusief zijn boekje over zijn tijd in Litouwen? Klik dan hier.
Wilt u meer bijdragen, vlogs, blogs of columns lezen of horen van pater Elias Leyds c.s.j. in de serie ‘Eens geschreven blijft gegeven‘? Klik dan hier. of gebruik één van de andere tags boven- of onder dit artikel.
240117 [XLS00, L000] |