De genadevolle pinksterdagen van Thérèse van Lisieux
De eerste vond plaats op Pinksterzondag, 13 mei 1883.
Joseph Pronechen; Katholiek overig; 28 mei 2023
Pinksterzondag werd twee keer een gedenkwaardige dag in het leven van de heilige Thérèse van Lisieux en daarna nog eens tijdens haar zaligverklaring.
De eerste keer was op Pinksterzondag, 13 mei 1883, toen de 10-jarige Thérèse werd genezen van een vreemde ziekte. Het leed geen twijfel dat de hemel en onze Heilige Moeder haar die dag op wonderbaarlijke wijze toelachten.
Tijdens de officiële interviews in 1910, die deel uitmaakten van het proces voor haar zalig- en heiligverklaring, verhaalden haar bloedverwanten wat haar was overkomen. Haar zus Marie, zuster Marie van het Heilig Hart, vertelde hoe “de Dienares van God een vreemde ziekte had opgelopen die zeker van de duivel afkomstig moest zijn”. Niet één keer verloor Thérèse “haar verstand tijdens haar ziekte. … Maar ze had angstaanjagende visioenen die iedereen die haar noodkreten hoorde rillingen bezorgden”.
Zuster Marie voegde eraan toe dat de dokter aanwezig was “tijdens een aanval” en dat “hij tegen mijn vader zei: “De wetenschap staat machteloos tegenover zulke verschijnselen: We kunnen niets doen. Ik kan zelfs zeggen dat de duivel ons zusje probeerde te vermoorden.” Marie werd gekweld door de gedachte dat haar geliefde zusje “het niet zou overleven.”
Haar zus Céline, zuster Geneviève van het Heilig Aanschijn, onthulde soortgelijke details. Céline herhaalde, dat ook zij “het werk van de duivel herkende in deze hoogst ongewone ziekte”, terwijl tegelijkertijd “in tegenstelling tot door de duivel veroorzaakte ziekten, vrome voorwerpen haar nooit angst aanjoegen.” De oom van de gezusters Martin, de heer Isadore Guérin, een gelovig man die apotheker was in het ziekenhuis, zei dat “menselijke middelen haar niet zouden genezen”. … De dokter had hem verteld dat Thérèse’s geval alle regels van de wetenschap tartte.”
Haar zus Pauline – Moeder Agnes van Jezus en later Thérèse’s moeder-overste in de Karmel – zei dat Thérèse verklaarde “dat ze alles kon horen en begrijpen wat er om haar heen werd gezegd.”
In haar autobiografie De geschiedenis van een ziel beschrijft Thérèse in detail die aangrijpende tijd, waarbij ze soms naar zichzelf verwijst in de derde persoon, zoals wanneer ze zegt dat ze kroontjes van bloemen maakte voor de Heilige Moeder “in de mooie maand mei, en de natuur was getooid met bloemen en barstte uit van vreugde. De ‘kleine bloem‘ alleen kwijnde weg en leek voor altijd verwelkt. … Zij had echter een Zon in haar nabijheid en deze Zon was het wonderbaarlijke beeld van de Heilige Maagd dat tweemaal tot Mama had gesproken, en het bloemetje richtte vaak, heel vaak, haar blaadjes naar deze gezegende Ster.”
Thérèse herinnerde zich hoe haar verdrietige “Papa” Marie geld gaf om missen op te dragen bij Onze Lieve Vrouwe van de Overwinning in Parijs om “zijn arme kleine meisje te genezen”.
Kort daarna, op het zwartste moment, toen Thérèse zwaar leed, verkreeg Marie wat ze wilde, naast haar bed gewend richting de Heilige Maagd Maria, Onze Lieve Vrouwe van de Glimlach, “biddend met de vurigheid van een moeder die smeekt om het leven van haar kind,” zo herinnerde Thérèse zich.
Thérèse zou schrijven: “Er was een wonder nodig en het was Onze Lieve Vrouwe van de Overwinningen die het bewerkstelligde.”
“Op het moment dat ze weer gezond werd, kreeg ze een visioen van de Koningin van de Hemel”, getuigde Céline, die getuige was van het plotselinge herstel.
Op die Pinksterzondag werd Thérèse niet alleen op slag genezen, maar kreeg ze ook een visioen van de Heilige Moeder toen het beeld van Onze Lieve Vrouwe van de Glimlach tot leven kwam. Ze beschreef het als volgt in de geschiedenis van een ziel: “Omdat ze op aarde geen hulp vond, wendde ook de arme kleine Thérèse zich tot de Moeder des Hemels en bad met heel haar hart dat zij medelijden met haar zou hebben. Opeens verscheen de Heilige Maagd mooi voor mij, zo mooi als ik nog nooit aan aantrekkelijks had gezien; haar gezicht was doortrokken van een onuitsprekelijke welwillendheid en tederheid, maar wat tot in het diepst van mijn ziel doordrong was de verrukkelijke glimlach van de Heilige Maagd. Al mijn pijnen verdwenen en twee grote tranen glinsterden aan mijn wimpers en stroomden stilletjes langs mijn wangen, maar het waren tranen van onvermengde vreugde. Ah! De Heilige Maagd lachte mij toe, hoe gelukkig ben ik, maar ik zal het nooit aan iemand vertellen, want dan zou mijn geluk verdwijnen. Zonder enige moeite richtte ik mijn blik omlaag, en ik zag Marie die liefdevol op me neerkeek; ze leek ontroerd en leek de gunst te vermoeden die de Heilige Maagd me had verleend. Ah! Het was werkelijk aan haar, aan haar ontroerende gebeden dat ik de genade van de glimlach van de Koningin des Hemels te danken had. Toen ze mijn blik op de Heilige Maagd gericht zag, riep ze uit: Teresa is genezen!
“En het was waar. De Kleine Bloem was weer tot leven gekomen – een heldere straal van haar glorieuze Zon had haar verwarmd en voorgoed bevrijd van haar wrede vijand.”
Marie getuigde dat Thérèse haar vertelde “dat ze de Heilige Maagd zelf had gezien. Het visioen duurde vier tot vijf minuten en toen rustten haar ogen liefdevol op mij. Vanaf dat moment verdween elk spoor van haar ziekte. De volgende dag al ging ze haar gewone leven weer oppakken, en afgezien van een of twee terugvallen, die zich zonder duidelijke oorzaak voordeden toen ze in de week na haar genezing in de tuin liep, heeft ze tijdens haar leven niet meer zulke aanvallen gehad.”
Moeder Agnes beschreef ook hoe haar zusje haar vertelde “dat ze plotseling het beeld tot leven zag komen en de Heilige Maagd naar haar toe zag komen en glimlachen.”
En wat gebeurde er later met het beeld van Onze-Lieve-Vrouwe van de Glimlach dat in het huis van de heilige Louis en Zélie Martin stond? Zuster Thérèse De Saint-Augustin van de Karmel getuigde: “Toen het beeld dat haar tijdens haar ziekte toelachte naar het klooster werd gebracht,” zeiden alle zusters dat het te zwaar voor hen was om te verplaatsen. “Ze is niet te zwaar voor mij,” zei de Dienares van God; en met een elan dat op bewonderenswaardige wijze de gevoelens van haar hart weergaf, greep ze het beeld en droeg het met gemak naar het voor haar bestemde oratorium.”
Tegenwoordig staat dat beeld, dat in zekere zin verwant is aan het beeld op de Wonderdadige Medaille, boven het heiligdom van de heilige Thérèse in de Karmel van Lisieux, waar pelgrims er ook voor kunnen bidden.
Tweede Pinksteren van Thérèse
Het was 29 mei 1887, Pinksterzondag. Thérèse wilde met haar vader praten over haar verlangen om als non in te treden in de Karmel. “Ik koos het Pinksterfeest als de dag om het nieuws te brengen,” schreef ze in Geschiedenis van een Ziel, waarin ze de gebeurtenissen van die dag vertelt. “De hele dag bad ik om licht van de Heilige Geest, en smeekte de apostelen voor mij te bidden, mij de woorden in te geven die ik zou moeten gebruiken. Zouden zij niet het schuchtere kind helpen dat door God was uitverkoren om de apostel der apostelen te worden door haar gebeden en offers in de Karmel?”
Haar zuster Pauline, Moeder Agnes van God, begon haar getuigenis voor de onderzoekscommissie voor de zalig- en heiligverklaring met de woorden: “De Dienares van God was 14 en een half jaar oud.” Te jong voor de Karmel, maar Thérèse was vastbesloten.
Thérèse vertelde hoe ze “pas ’s middags na de vespers de gelegenheid vond om met mijn lieve vadertje te spreken. Hij zat bij de bron en aanschouwde de wonderen der natuur met ineengevouwen handen. Zij keek, net als haar vader, naar de boomtoppen waar “de vogeltjes vrolijk hun avondlied zongen”. Papa’s knappe gezicht had een hemelse uitdrukking over zich en gaf me het gevoel dat vrede zijn hart overspoelde. Zonder iets te zeggen ging ik naast hem zitten, mijn ogen waren al nat van tranen. Hij keek me teder aan, legde mijn hoofd op zijn hart en zei: “Wat is er, mijn kleine koningin? Vertel het me.”
Ze vervolgde: “Door mijn tranen heen vertrouwde ik het verlangen toe om in de Karmel in te treden en al gauw vermengden zijn tranen zich met de mijne. Hij zei geen woord om me van mijn roeping af te brengen en stelde zich tevreden met de opmerking dat ik nog erg jong was om zo’n ernstige beslissing te nemen. Ik verdedigde me zo goed, dat papa met zijn eenvoudige en directe karakter, er spoedig van overtuigd was dat mijn verlangen Gods wil was, en in zijn diep geloof riep hij uit dat God hem een grote eer bewees door zijn kinderen van hem te vragen; we vervolgden onze wandeling …”.
Tijdens haar getuigenis vertelde Pauline dezelfde basisfeiten. Thérèse zelf voegde daaraan toe wat voor haar op die Pinksterzondag een belangrijk geestelijk inzicht van haar vader werd – waarvan hij de volle betekenis misschien niet besefte.
Terwijl ze langs een laag muurtje liepen, beschreef de Kleine Bloem hoe hij “wees naar enkele kleine witte bloemen, als lelies in het klein”. Hij plukte er een, gaf het aan haar en legde uit “met welke zorg God het tot bestaan had gebracht en tot op de dag van vandaag had bewaard. Terwijl ik luisterde meende ik mijn eigen verhaal te horen, zo groot was de gelijkenis tussen wat Jezus voor de kleine bloem en de kleine Thérèse had gedaan. Ik aanvaardde het als een relikwie en zag dat papa bij het plukken ervan alle wortels eruit had getrokken zonder ze te breken. Het leek voorbestemd om verder te leven in een andere, vruchtbaardere grond dan het tere mos waar het zijn eerste dagen had doorgebracht. Dit was eigenlijk dezelfde handeling die Papa enkele ogenblikken eerder had verricht toen hij me toestond de berg Karmel te beklimmen en de Zoete Vallei te verlaten die getuige was geweest van mijn eerste stappen in dit leven.”
Pinkster Bonus
Er is nog een andere, weinig herinnerde en besefte, verbinding die de heilige Thérèse van het Kind Jezus van het Heilig Aanschijn later had met Pinksteren, toen zij haar rozen als regen uit de hemel liet vallen.
Tijdens haar getuigenis tijdens het lange proces van getuigenverhoren voor de zalig- en heiligverklaring van Thérèse in de vroege herfst van 1910, beschreef haar zuster Pauline, Moeder Agnes van Jezus, een recent voorval waarvan zij en de andere zusters getuige waren.
Op de vraag naar herinneringen aan “genaden en wonderen na de dood” antwoordde zij: “Ik kan er in het bijzonder op wijzen dat wij in de bezoekruimte [van de Karmel] een kind van tien jaar oud hebben gezien, dat met Pinksteren [15 mei 1910] in Lisieux plotseling genezen was van een tuberculeuze aandoening aan de botten, die hem drie jaar lang onbeweeglijk aan apparatuur had gekluisterd. Dit gezin, dat nu in Caen woont, kwam in zijn geheel (vader, moeder en vier kinderen) langs en vertelde ons het verhaal van dit wonder. De niet-praktiserende vader en moeder werden door deze gebeurtenissen bekeerd.”
Het was een dubbel wonder. De jongen was genezen – op dezelfde leeftijd die Thérèse had toen zij genezen werd, en ook op een Pinksterzondag – en de ouders werden bekeerd.
Thérèse stond erom bekend dat zij door haar voorbeden onder meer veel bekeringen teweegbracht. De Kleine Bloem had opnieuw haar verbondenheid met Pinksteren bevestigd. Deze keer glimlachte de Heilige Moeder zeker aan haar zijde.
Joseph Pronechen is sinds 2005 staf redacteur bij de National Catholic Register en daarvóór regelmatig correspondent voor de krant. Zijn artikelen zijn verschenen in een aantal nationale nieuwsmedia, waaronder Columbia magazine, Soul, Faith and Family, Catholic Digest, Catholic Exchange, en Marian Helper. Zijn religieuze artikelen zijn ook verschenen in Fairfield County Catholic en in grote kranten. Hij is de auteur van Fruits of Fatima – Century of Signs and Wonders. Hij is afgestudeerd en gaf voorheen Engelse les en cursussen filmkunde die hij ontwikkelde aan een katholieke middelbare school in Connecticut. Joseph en zijn vrouw Mary wonen aan de oostkust.